SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN

1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL

PRADAXA 75 mg harde capsules

2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING

Een harde capsule bevat 75 mg dabigatran etexilaat (als mesilaat)

Hulpstoffen: Een harde capsule bevat 2 microgram zonnegeel (E110)
Voor een volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1

3. FARMACEUTISCHE VORM

Harde capsule
Capsules met opdruk, met lichtblauwe, ondoorzichtige bovenste capsulehelft en roomkleurige, ondoorzichtige onderste capsulehelft, maat 2, gevuld met gelige pellets. Op de bovenste capsulehelft staat het logo van Boehringer Ingelheim afgebeeld, op de onderste capsulehelft staat “R75”.

4. KLINISCHE GEGEVENS

4.1 Therapeutische indicaties

Primaire preventie van veneuze trombo-embolische aandoeningen bij volwassen patiënten die electief een totale heupvervangende operatie of een totale knievervangende operatie hebben ondergaan.

4.2 Dosering en wijze van toediening
Preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) bij patiënten na een electieve knievervangende operatie:
De aanbevolen dosis PRADAXA is eenmaal daags 220 mg, ingenomen als 2 capsules van 110 mg. De orale behandeling dient binnen 1 – 4 uur nadat de operatie heeft plaatsgevonden te worden gestart met 1 capsule, en dient daarna gedurende 10 dagen te worden voortgezet met 2 capsules eenmaal daags.
Preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) bij patiënten na een electieve heupvervangende operatie:

De aanbevolen dosis PRADAXA is eenmaal daags 220 mg, ingenomen als 2 capsules van 110 mg. De orale behandeling dient binnen 1-4 uur nadat de operatie heeft plaatsgevonden te worden gestart met 1 capsule, en dient daarna gedurende 28-35 dagen te worden voortgezet met 2 capsules eenmaal daags.
Voor beide operaties geldt dat, zolang geen hemostase is vastgesteld, het begin van de behandeling moet worden uitgesteld. Begint de behandeling niet op de dag van de operatie, dan moet worden gestart met eenmaal daags 2 capsules.
Speciale patiëntenpopulaties: Verminderde nierfunctie:
Het behandelen met PRADAXA van patiënten met een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) is gecontra-indiceerd (zie rubriek 4.3).
Er is weinig klinische ervaring bij patiënten met een matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30 – 50 ml/min). Deze patiënten dienen met voorzichtigheid behandeld te worden. De aanbevolen dosis is 150 mg per dag, ingenomen als 2 capsules van 75 mg (zie rubrieken 4.4 en 5.1).
Na een knievervangende operatie dient de orale behandeling binnen 1 – 4 uur nadat de operatie heeft plaatsgevonden te worden gestart met 1 capsule, en dient daarna gedurende 10 dagen te worden voortgezet met 2 capsules eenmaal daags.
Na een heupvervangende operatie dient de orale behandeling binnen 1 – 4 uur nadat de operatie heeft plaatsgevonden te worden gestart met 1 capsule, en dient daarna gedurende 28-35 dagen te worden voortgezet met 2 capsules eenmaal daags.

Oudere patiënten:
Er is weinig klinische ervaring bij oudere patiënten (> 75 jaar). Deze patiënten dienen met voorzichtigheid behandeld te worden. De aanbevolen dosis is 150 mg per dag, ingenomen als 2 capsules van 75 mg (zie rubrieken 4.4 en 5.1).
Na een knievervangende operatie dient de orale behandeling binnen 1 – 4 uur nadat de operatie heeft plaatsgevonden te worden gestart met 1 capsule, en dient daarna gedurende 10 dagen te worden voortgezet met 2 capsules eenmaal daags.
Na een heupvervangende operatie dient de orale behandeling binnen 1 – 4 uur nadat de operatie heeft plaatsgevonden te worden gestart met 1 capsule, en dient daarna gedurende 28-35 dagen te worden voortgezet met 2 capsules eenmaal daags.
Verminderde leverfunctie:

Patiënten met verhoogde leverenzymen > 2 maal de bovengrens van normaal (upper limit of normal (ULN)), waren uitgesloten van klinisch onderzoek. Het gebruik van PRADAXA wordt daarom niet aangeraden bij deze populatie (zie rubrieken 4.4 en 5.2). ALT dient standaard bepaald te worden tijdens preoperatief onderzoek (zie rubriek 4.4).

Gewicht:
Er is zeer weinig klinische ervaring met de aanbevolen dosering bij patiënten met een lichaamsgewicht van < 50 kg of > 110 kg. De beschikbare klinische en kinetische gegevens geven geen aanleiding tot aanpassing van de dosering (zie rubriek 5.2), maar nauwgezet klinisch toezicht wordt aanbevolen (zie rubriek 4.4).

Postoperatieve patiënten met een verhoogd risico op bloedingen:
Patiënten met een risico op bloedingen of patiënten met een risico op verhoogde blootstelling, met name patiënten met een matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30 – 50 ml/min), dienen met voorzichtigheid behandeld te worden (zie rubrieken 4.4 en 5.1).

Kinderen en adolescenten:
Er is geen ervaring bij kinderen en adolescenten.
Gebruik van PRADAXA bij kinderen jonger dan 18 jaar wordt niet aanbevolen vanwege ontbrekende gegevens over veiligheid en werkzaamheid.

Gelijktijdig gebruik van PRADAXA met amiodaron:
Bij patiënten die gelijktijdig dabigatran etexilaat en amiodaron gebruiken dient de dosering verlaagd te worden tot 150 mg PRADAXA per dag (zie rubriek 4.5).

Overstappen van een behandeling met PRADAXA op parenterale anticoagulantia:
Het wordt aanbevolen 24 uur te wachten na de laatste dosis PRADAXA voordat wordt overgestapt op een parenteraal anticoagulans (zie rubriek 4.5).
Overstappen van een behandeling met parenterale anticoagulantia op PRADAXA:
Hierover zijn geen gegevens bekend, het wordt daarom niet aangeraden met de toediening van PRADAXA te beginnen vóór het tijdstip van de volgende geplande dosis parenteraal anticoagulans (zie rubriek 4.5).
PRADAXA capsules moeten in zijn geheel worden ingenomen met water, met of zonder voedsel.

4.3 Contra-indicaties
• Overgevoeligheid voor het actieve bestanddeel of voor één van de hulpstoffen
• Patiënten met een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min).
• Actieve, klinisch significante bloedingen
• Orgaanlaesies met het risico op bloedingen
• Spontane of farmacologisch verminderde hemostase
• Verminderde werking van de lever of leveraandoeningen die naar verwachting invloed hebben op de overleving
• Gelijktijdige behandeling met kinidine (zie rubriek 4.5)

4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik Verminderde leverfunctie:

Patiënten met verhoogde leverenzymen > 2 ULN, waren uitgesloten van klinisch onderzoek. Het gebruik van PRADAXA wordt daarom niet aanbevolen bij deze populatie. ALT dient standaard bepaald te worden tijdens preoperatief onderzoek.
Risico op bloedingen:
Nauwgezet klinisch toezicht, waarbij wordt gelet op aanwijzingen van bloedingen of anemie, wordt aanbevolen tijdens de behandeling met PRADAXA, in het bijzonder in de volgende situaties waarin het risico op een bloeding verhoogd kan zijn: aandoeningen die in verband gebracht worden met een toegenomen kans op bloedingen zoals congenitale of verworven stollingsaandoeningen, trombocytopenie of functionele defecten in de bloedplaatjes, actieve ulcusvormende maagdarmstelselaandoeningen, recente biopsie of groot letsel, recente intracraniale bloedingen of hersen-, spinale- of oogheelkundige operaties en bacteriële endocarditis.
Patiënten met een matig verminderde nierfunctie worden aan een verhoogde dabigatran bloedspiegel blootgesteld. Er zijn weinig gegevens over patiënten < 50 kg en oudere patiënten (zie rubriek 4.2 en 5.2). In deze gevallen moet PRADAXA met voorzichtigheid worden toegepast en is nauwgezet klinisch toezicht, waarbij wordt gelet op aanwijzingen van bloedingen of anemie, nodig tijdens de gehele behandelingsperiode (zie rubriek 4.2).
Indien ernstige bloedingen optreden moet de behandeling worden gestopt en de bron van de bloeding worden onderzocht (zie rubriek 4.9).
Middelen die het risico op bloedingen verhogen, mogen niet tegelijkertijd met PRADAXA worden ingenomen, of moeten met grote voorzichtigheid worden toegepast (zie rubriek 4.5).

Patiënten met een hoog overlijdensrisico tijdens operaties en met intrinsieke risicofactoren voor trombo- embolische verschijnselen:
Gegevens over werkzaamheid en veiligheid van dabigatran bij deze patiënten zijn beperkt en moeten daarom met voorzichtigheid behandeld worden.

Spinale anesthesie/epidurale anesthesie/lumbaalpunctie:
Bij patiënten die een grote orthopedische operatie ondergaan kunnen epidurale en spinale hematomen, die langdurige of permanente verlamming veroorzaken, niet worden uitgesloten tijdens gelijktijdig gebruik van PRADAXA en spinale/epidurale anesthesie of spinaalpunctie. Het risico op deze zeldzame verschijnselen kan groter zijn bij een postoperatieve inwendige epidurale katheter of het gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden.
Daarom wordt het gebruik van PRADAXA niet aanbevolen bij patiënten die anesthesie krijgen via een postoperatieve inwendige epidurale katheter.
Na het verwijderen van de katheter moet ten minste twee uur gewacht worden met de eerste toediening van PRADAXA. Deze patiënten moeten regelmatig gecontroleerd worden op neurologische verschijnselen.
Operatieve behandeling van gebroken heup:
Er zijn geen gegevens over het gebruik van PRADAXA bij patiënten die een operatieve behandeling van een heupfractuur ondergaan. Daarom wordt behandeling met PRADAXA niet aanbevolen.

Kleurstoffen:
PRADAXA harde capsules bevatten de kleurstof zonnegeel (E1 10), die allergische reacties kan veroorzaken.

4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Interactieonderzoek is alleen uitgevoerd bij volwassenen. Anticoagulantia en bloedplaatjesaggregerende middelen:

De volgende behandelingen worden niet aanbevolen in combinatie met het gebruik van PRADAXA: ongefractioneerde heparines en heparinederivaten, heparines met laag moleculair gewicht (LMWH), fondaparinux, desuridine, trombolytische middelen, GPIIb/IIIa receptor antagonisten, clopidogrel, ticlopidine, dextran, sulfinpyrazon en vitamine K antagonisten. Opgemerkt dient te worden dat ongefractioneerde heparine kan worden toegediend in een dosering die nodig is om er voor te zorgen dat een centraal veneus of arterieel katheter niet verstopt (zie rubrieken 4.2 en 4.4).
Interacties verbonden aan dabigatran etexilaat en het metabole profiel van dabigatran:
Dabigatran etexilaat en dabigatran worden niet gemetaboliseerd door het cytochroom-P450-systeem en hebben geen effect in vitro op menselijke cytochroom-P450-enzymen. Hieraan gerelateerde interacties tussen geneesmiddelen worden daarom niet verwacht bij dabigatran.
NSAID’s: bij gelijktijdige toediening van PRADAXA en diclofenac bleef de plasmaspiegel van beide geneesmiddelen ongewijzigd, wat erop wijst dat er geen farmacokinetische interactie plaatsvindt tussen dabigatran etexilaat en diclofenac. Vanwege de kans op bloedingen, voornamelijk bij NSAID’s met een eliminatiehalfwaardetijd > 12 uur, wordt echter aanbevolen om nauwkeurig te controleren op symptomen die op een bloeding wijzen (zie rubriek 4.4).

Interacties met transporters:

Amiodaron: amiodaron is een remmer van de efflux transporter P-glycoproteïne en dabigatran etexilaat is een substraat van deze transporter. Bij gelijktijdige toediening van PRADAXA en amiodaron is de omvang en de snelheid van absorptie van amiodaron en zijn actieve metaboliet DEA onveranderd. De AUC en de Cmax van dabigatran nemen respectievelijk met ongeveer 60% en 50% toe. Het onderliggende mechanisme van deze interactie is nog niet volledig opgehelderd. Met het oog op de lange halfwaardetijd van amiodaron zou de kans op een interactie nog weken na het stoppen van amiodaron kunnen bestaan.
Bij patiënten die gelijktijdig dabigatran etexilaat en amiodaron gebruiken moet de dosering worden verlaagd tot 150 mg PRADAXA (zie rubriek 4.2).
P-glycoproteïne remmers:
Voorzichtigheid is geboden met sterke P-glycoproteïne remmers zoals verapamil en claritromycine en andere P-glycoproteïne remmers. De P-glycoproteïne remmer kinidine is gecontra-indiceerd (zie rubriek 4.3).
P-glycoproteïne inductoren:
Sterke P-glycoproteïne inductoren, zoals rifampicine of sintjanskruid (Hypericum Perforatum), zouden de systemische blootstelling aan dabigatran kunnen verlagen. Voorzichtigheid is dan ook geboden wanneer deze geneesmiddelen gelijktijdig worden toegepast.
Digoxine: in een onderzoek bij 24 gezonde vrijwilligers, waarbij PRADAXA tegelijkertijd met digoxine werd toegediend, werden geen veranderingen in de blootstelling aan digoxine en geen klinische relevante veranderingen in de blootstelling aan dabigatran waargenomen.
pH van de maag:
Pantoprazol: bij gelijktijdige toediening van PRADAXA en pantoprazol werd een afname in dabigatran van ongeveer 30% waargenomen onder de plasmaconcentratie
– tijdcurve. Pantoprazol en andere protonpompremmers werden in klinische onderzoeken gelijktijdig met PRADAXA toegediend en daarbij werden geen effecten op bloeding of werkzaamheid waargenomen.
Ranitidine: de toediening van ranitidine samen met PRADAXA had geen klinisch relevant effect op de mate waarin dabigatran werd geabsorbeerd.

4.6 Zwangerschap en borstvoeding Zwangerschap:

Er zijn geen toereikende gegevens over het gebruik van PRADAXA bij zwangere vrouwen.
Uit experimenteel onderzoek bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken (zie rubriek 5.3). Het potentiële risico voor de mens is niet bekend.
Vruchtbare vrouwen dienen te voorkomen dat zij tijdens de behandeling met dabigatran etexilaat zwanger worden. Zwangere vrouwen dienen niet met PRADAXA te worden behandeld, tenzij dit noodzakelijk is.

Borstvoeding:
Er zijn geen klinische gegevens over het effect van PRADAXA op zuigelingen die borstvoeding krijgen. Tijdens de behandeling met PRADAXA dient te worden gestopt met borstvoeding.

4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen

Er is geen onderzoek verricht met betrekking tot de effecten op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen.

4.8 Bijwerkingen

In totaal werden 10.084 patiënten met ten minste 1 dosis van het geneesmiddel behandeld in 4 actief gecontroleerde VTE-preventie-onderzoeken. Van deze patiënten werden er 5419 behandeld met dagelijks 150 of 220 mg PRADAXA, terwijl 389 patiënten dagelijks een dosis lager dan 150 mg ontvingen en 1168 patiënten dagelijks een dosis kregen van meer dan 220 mg.
De meest gemelde bijwerkingen zijn bloedingen. Deze kwamen in totaal bij ongeveer 14% van de patiënten voor; de frequentie van ernstige bloedingen (inclusief wondbloedingen) is minder dan 2%.
In tabel 1 wordt per dosis het aantal patiënten (%) met bloedingen weergegeven tijdens de behandelperiode in de twee belangrijkste klinische studies naar VTE-preventie.

Er is geen antidotum voor dabigatran. Bij overschrijding van de aanbevolen dosering van dabigatran etexilaat wordt de patiënt blootgesteld aan een toegenomen risico op bloedingen. Bij bloedingscomplicaties dient de behandeling te worden stopgezet en moet de oorzaak van het bloeden worden achterhaald. Aangezien dabigatran voornamelijk via de nieren wordt uitgescheiden, moet een adequate urineproductie op gang worden gehouden. Het starten van een passende behandeling, bv. chirurgische hemostase of de transfusie van vers bevroren plasma moet worden overwogen.
Dabigatran kan worden gedialyseerd; er bestaat geen klinische ervaring die de bruikbaarheid van deze benadering in klinisch onderzoek aangeeft.

5. FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: directe trombineremmers, ATC-code: B01AE07
Dabigatran etexilaat is een klein molecuul-prodrug die geen enkele farmacologische activiteit vertoont. Na orale toediening wordt dabigatran etexilaat snel geabsorbeerd en omgezet in dabigatran door esterase gekatalyseerde hydrolyse in het plasma en in de lever. Dabigatran is een krachtige, competitieve, reversibele directe trombineremmer en is de belangrijkste werkende vorm in het plasma.
Aangezien trombine (serineprotease) de omzetting van fibrinogeen naar fibrine mogelijk maakt tijdens de stollingscascade, voorkomt remming ervan het ontstaan van trombi. Dabigatran remt ook vrij trombine, fibrinegebonden trombine en trombinegeïnduceerde plaatjesaggregatie.
Dieronderzoeken in-vivo en ex-vivo hebben de antitrombotische werkzaamheid en de antistollingsactiviteit aangetoond van intraveneus toegediende dabigatran en oraal toegediende dabigatran etexilaat in verschillende diermodellen voor trombose.
Er is een duidelijke correlatie tussen de dabigatranconcentratie in het plasma en de mate van het antistollingseffect, gebaseerd op fase II onderzoek.
Verwacht wordt dat de steady state (na dag 3) piekplasmaconcentratie van dabigatran, gemeten 2 – 4 uur na toediening van 220 mg dabigatran etexilaat, rond 270 ng/ml ligt, met een te verwachten bereik van 80 – 460 ng/ml. De dalconcentratie van dabigatran, gemeten aan het eind van het doseringsinterval (24 uur na de laatste dosis van 220 mg dabigatran), wordt verwacht rond 40 ng/ml te liggen, met een te verwachten bereik van 10 – 90 ng/ml.
Etnische afkomst:
Meer dan 99% van de gegevens over werkzaamheid en veiligheid zijn afkomstig van blanke personen.
Klinische onderzoeken naar veneuze trombo-embolie (VTE) profylaxe na grote gewrichtsvervangende operaties:
In 2 grote, gerandomiseerde, dubbelblinde dosisbevestigingsonderzoeken met parallelle groepen, kregen patiënten die een electieve grote orthopedische operatie ondergingen (één onderzoek bij knievervangende operatie en één onderzoek bij heupvervangende operatie) 75 mg of 110 mg PRADAXA binnen 1-4 uur na de operatie, en daarna vervolgens dagelijks 150 mg of 220 mg, wanneer hemostase was vastgesteld, of enoxaparine 40 mg op de dag voorafgaand aan de operatie en vervolgens dagelijks na de operatie.
In het RE-MODEL-onderzoek (knievervanging) duurde de behandeling 6 – 10 dagen en in het RENOVATE-onderzoek (heupvervanging) 28 – 35 dagen. In totaal werden respectievelijk 2076 (knie) en 3494 (heup) patiënten behandeld.
Het samengestelde primaire eindpunt voor beide onderzoeken bestond uit het totale aantal VTE (inclusief pulmonale embolie (PE), proximale en distale DVT, zowel symptomatische of asymptomatische ontdekt tijdens routinematige venografie) en mortaliteit door alle oorzaken.
Het samengestelde secundaire eindpunt voor beide onderzoeken bestond uit ernstige VTE (inclusief pulmonale embolie (PE) en proximale DVT, zowel symptomatische of asymptomatische ontdekt tijdens routinematige venografie) en mortaliteit door alle VTE-gerelateerde oorzaken, en wordt beschouwd als klinisch meer relevant.
De resultaten van beide onderzoeken lieten zien dat het antitrombotische effect van PRADAXA 220 mg en 150 mg statistisch niet ondergeschikt is aan dat van enoxaparine op het gebied van totaal aantal VTE en mortaliteit door alle oorzaken. De geschatte gemiddelde incidentie van ernstige VTE en aan VTE gerelateerde mortaliteit voor de 150 mg dosering was iets slechter dan die voor enoxaparine (tabel 4). Betere resultaten werden gezien met de 220 mg dosering waarbij het gemiddelde iets beter was dan dat voor enoxaparine (tabel 4).
De klinische onderzoeken zijn uitgevoerd in een patiëntenpopulatie met een gemiddelde leeftijd > 65 jaar.
Er waren in fase-3-klinische onderzoeken geen verschillen in werkzaamheid en veiligheid tussen mannen en vrouwen.
In de onderzochte patiëntenpopulatie van RE-MODEL en RE-NOVATE (5539 behandelde patiënten) had 51% van de patiënten gelijktijdig hypertensie, 9% diabetes, 9% een coronaire vaatziekte en 20% een anamnese met veneuze insufficiëntie. Geen van deze aandoeningen vertoonde invloed op de effecten van dabigatran op VTE-preventie of de mate van bloeding.

5.2 Farmacolinetische eigenschappen
Na orale toediening wordt dabigatran etexilaat snel en volledig omgezet in dabigatran, de actieve vorm in het plasma. De overheersende metabole reactie is het splitsen van de prodrug dabigatran etexilaat in de werkzame stof dabigatran via door esterase gekatalyseerde hydrolyse. De absolute biologische beschikbaarheid van dabigatran na orale toediening van PRADAXA was ongeveer 6,5%.
11
Na orale toediening van PRADAXA aan gezonde vrijwilligers wordt het farmacokinetische profiel van dabigatran in plasma gekenmerkt door een snelle toename van de plasmaconcentraties, waarbij binnen 0,5 tot 2,0 uur na toediening de Cmax wordt bereikt.
Absorptie:
In een onderzoek waarin de postoperatieve absorptie van dabigatran etexilaat 1-3 uur na de operatie werd geëvalueerd, werd een relatief langzame absorptie aangetoond vergeleken met de absorptie bij gezonde vrijwilligers, met een gelijkmatig plasmaconcentratie-tijdprofiel zonder hoge piekplasmaconcentraties. De piekplasmaconcentraties worden 6 uur na toediening bereikt in een postoperatieve periode als gevolg van factoren als anesthesie, gastro-intestinale parese en effecten van de operatie ongeacht de formulering van het orale geneesmiddel. In een aanvullend onderzoek is aangetoond dat langzame en vertraagde absorptie gewoonlijk alleen voorkomt op de dag van de operatie. Op de volgende dagen wordt dabigatran snel geabsorbeerd, waarbij de piekplasmaconcentraties 2 uur na toediening van het geneesmiddel worden bereikt. Voedsel heeft geen invloed op de biologische beschikbaarheid van dabigatran etexilaat maar vertraagt het moment waarop de piekplasmaconcentratie wordt bereikt met 2 uur.
Distributie:
Lage, concentratieonafhankelijke binding (34-35%) van dabigatran aan humane plasmaproteïnen werd waargenomen. Het verdelingsvolume van dabigatran van 60 – 70 l, wat groter is dan het totale watervolume in het lichaam, geeft aan dat dabigatran enigszins naar weefsel wordt gedistribueerd.
Cmax en de oppervlakte onder de plasmaconcentratietijdcurve waren dosisproportioneel. Plasmaspiegels van dabigatran vertoonden een bi-exponentiële afname met een gemiddelde eindhalfwaardetijd van 12-14 uur bij gezonde vrijwilligers en 14-17 uur bij patiënten die een grote orthopedische operatie hadden ondergaan. De halfwaardetijd was onafhankelijk van de dosis.
Metabolisme en eliminatie:
Het metabolisme en de uitscheiding van dabigatran werd onderzocht na toediening van een enkele intraveneuze dosis radioactief gemerkt dabigatran bij gezonde mannelijke proefpersonen. Na een intraveneuze dosis werd de radioactiviteit afkomstig van dabigatran voornamelijk uitgescheiden via de urine (85%). 6% van de toegediende dosis werd via de feces uitgescheiden. Van de toegediende dosis was tussen 88-94% van de totale radioactiviteit 168 uur na toediening uitgescheiden.
Dabigatran wordt geconjugeerd, waarbij farmacologisch actieve acylglucuroniden worden gevormd. Er bestaan vier positionele isomeren, 1-O-, 2-O-, 3-O- en 4-O-acylglucuronide, waarvan elk minder dan 10% van de totale hoeveelheid dabigatran in plasma voor zijn rekening neemt. Sporen van andere metabolieten konden alleen worden waargenomen met zeer gevoelige analytische methoden. Dabigatran wordt voornamelijk in onveranderde vorm via de urine uitgescheiden, met een snelheid van ongeveer 100 ml/min, overeenkomend met de glomerulusfiltratiesnelheid.
Speciale populaties:

Nierinsufficiëntie:
De blootstelling (AUC) aan dabigatran na orale toediening van PRADAXA is ongeveer 2,7 keer groter bij vrijwilligers met matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring tussen 30 – 50 ml/min) dan bij proefpersonen zonder nierinsufficiëntie.
Bij een klein aantal vrijwilligers met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 10 – 30 ml/min), was de blootstelling (AUC) aan dabigatran (AUC) ongeveer 6 keer hoger en de halfwaardetijd ongeveer 2 keer langer dan bij een populatie zonder nierinsufficiëntie (zie rubrieken 4.2, 4.3 en 4.4).
Oudere patiënten:
Specifieke farmacokinetische onderzoeken bij oudere proefpersonen lieten een toename van 40 tot 60% in de AUC zien en van meer dan 25% in Cmax, vergeleken met jonge proefpersonen. In farmacokinetische
onderzoeken op basis van populaties is de farmacokinetiek van dabigatran onderzocht na toediening van herhaalde doses aan patiënten (tot 88 jaar). De waargenomen toename van blootstelling aan dabigatran correleerde met de leeftijdsgerelateerde afname in creatinineklaring (zie rubrieken 4.2 en 4.4).
Leverinsufficiëntie:
Bij 12 proefpersonen met matige leverinsufficiëntie (Child-Pugh B) werd geen verandering in blootstelling aan dabigatran waargenomen in vergelijking met 12 controlepersonen (zie rubrieken 4.2 en 4.4).
Lichaamsgewicht:
In farmacokinetisch populatieonderzoek is de farmacokinetiek van dabigatran geëvalueerd bij patiënten met een gewicht tussen 48 en 120 kg. Het lichaamsgewicht had een klein effect op de plasmaklaring van dabigatran, waarbij een hogere blootstelling optrad bij patiënten met een laag gewicht (zie rubrieken 4.2 en 4.4).
Geslacht:
Blootstelling aan de werkzame stof is voor vrouwen ongeveer 40-50% hoger dan voor mannen. Dosisaanpassing wordt niet aanbevolen.
Etnische oorsprong:
De farmacokinetiek van dabigatran is onderzocht bij blanke en Japanse vrijwilligers na een enkelvoudige dosis en na meerdere doses. De etnische oorsprong heeft geen klinisch relevante invloed op de farmacokinetiek van dabigatran. Er zijn geen farmacokinetische gegevens over negroïde patiënten beschikbaar.
Farmacokinetische interacties:
Interactieonderzoeken in vitro lieten geen enkele remming of inductie zien van de belangrijkste iso-enzymen van cytochroom P450. Dit is bevestigd in onderzoeken in vivo met gezonde vrijwilligers, bij wie geen enkele interactie optrad tussen deze behandeling en de volgende werkzame stoffen: atorvastatine (CYP3A4), digoxine (P-glycoproteïne-transporterinteractie) en diclofenac (CYP2C9).
Blootstelling aan dabigatran nam bij gezonde proefpersonen met 60% toe wanneer amiodaron aanwezig was.

5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
De niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor de mens. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering en genotoxiciteit.
De effecten die waargenomen zijn in toxiciteitsstudies bij herhaalde dosering, waren het gevolg van het extreme farmacodynamische effect van dabigatran.
Een effect op de vrouwelijke vruchtbaarheid werd waargenomen in de vorm van een afname in het aantal innestelingen en een toename in het aantal verloren gaande pre-innestelingen bij een plasmaspiegel van 70 mg/kg (5-maal de plasmaspiegel bij patiënten). Bij doseringen die toxisch voor de moeder zijn (5- tot 10- maal de plasmaspiegel bij patiënten) werd een afname in het foetale lichaamsgewicht en levensvatbaarheid samen met toename in het aantal foetale afwijkingen gevonden in ratten en konijnen. In pre- en postnatale studies werd een toename in foetale sterfte waargenomen bij doseringen die toxisch voor de moederdieren zijn (een dosering overeenkomend met een plasmaspiegel die 4-maal hoger is dan de plasmaspiegel bij patiënten).
Er zijn nog geen onderzoeken naar het carcinogeen potentieel van dabigatran afgerond.

6. FARMACEUTISCHE GEGEVENS

6.1 Lijst van hulpstoffen
Vulling van de capsules
• Tartaarzuur
• Acacia
• Hypromellose
• Dimeticon 350
• Talk
• Hydroxypropylcellulose
Capsulewand
• Carrageenan
• Kaliumchloride
• Titaniumdioxide
• Indigocarmine (E132)
• Zonnegeel (E1 10)
• Hypromellose
• Gezuiverd water
Zwarte drukinkt
• Schellak
• N-butylalcohol
• Isopropylalcohol
• Industrieel gemethyleerde alcohol
• Zwart ijzeroxide (E1 72)
• Gezuiverd water
• Propyleenglycol

6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.

6.3 Houdbaarheid
Blisterverpakking en fles: 2 jaar
Na openen van de fles dient het product binnen 30 dagen te worden gebruikt

6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Blisterverpakking:
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen vocht
Fles:
Bewaren in de oorspronkelijke verpakking ter bescherming tegen vocht. De fles zorgvuldig gesloten houden.

6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Dozen met 1, 3 of 6 blisterstrips (10 x 1, 30 x 1 of 60 x 1 harde capsules) in een gecoate aluminium, geperforeerde, eenheidsafleverstrip. De aluminium eenheidsafleverstrip is gecoat met polyvinylchloridevinylacetaat copolymeer acrylaat (PVACAC) en polyvinylchloride (PVC).
Polypropyleen fles met schroefdop met 60 harde capsules
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.

6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Wanneer PRADAXA capsules uit de blisterverpakking worden gehaald dient de volgende instructie te worden gevolgd:
• De harde capsules dienen uit de blisterstrip gehaald te worden door de folie aan de achterzijde te verwijderen.
• De harde capsules mogen niet door de folie van de blisterverpakking gedrukt worden.
• Verwijder de folie pas als u een harde capsule gaat innemen.
Wanneer een harde capsule uit de fles wordt genomen dient de volgende instructie te worden gevolgd:
• De schroefdop gaat open door te drukken en draaien.
Alle ongebruikte producten of afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften.

7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Boehringer Ingelheim International GmbH
D-55216 Ingelheim am Rhein
Duitsland

8. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
9. DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
{DD/MM/JJJJ}

10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST {MM/JJJJ}
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europese Geneesmiddelen Bureau (EMEA) http://www.emea.europa.eu/.