Slikken vindt plaats in vier fasen waarbij in totaal ca. 25 verschillende spieren en vijf verschillende zenuwbanen zijn betrokken.
- fase 1:
Na zien, ruiken of proeven van eten of drinken wordt automatisch speeksel (+ spijsverteringsenzymen) geproduceerd. Hierdoor is al speeksel in de mond aanwezig voordat het eten of drinken in de mond komt. Als gevolg daarvan wordt het kauwen gemakkelijker en komt de spijsvertering al snel op gang.
- fase 2
De tong duwt -na voldoende kauwen- de zachte voedselbrei (= bolus) via de achterkant van de mondholte naar de bovenkant van de keelholte (= farynx). Deze fase van het slikken kan zowel onwillekeurig als willekeurig plaatsvinden.
- fase 3
Zodra de spijsbrei de keelholte raakt, sluit het strottenhoofd (= larynx) sluit zich om te voorkomen dat voedsel of drank in de bovenste luchtwegen en longen terechtkomt. Onmiddellijk daarna wordt automatisch de slikreflex in gang gezet, waardoor het voedsel richting slokdarm (= oesofagus) wordt gestuwd.
- fase 4
Nadat het voedsel het begin van de slokdarm heeft bereikt, trekt de wand van de slokdarm ritmisch samen (= peristaltiek) en stuwt het voedsel naar de maag.

zie ook: slikproblemen (= dysfagie)